BACK

Weekly Residuum 144 - maart 2003 D
© foto en tekst Koen Nieuwendijk




Als er één is die van stilte houdt dan ben ik het wel. Voor stilte kunt u me nog net niet wakker maken, maar veel scheelt het niet. Ik ben best in staat om drukte te maken, maar dat is maar tijdelijk. Er is geen zaliger moment dan wanneer het rumoer is verstomd, ik nog even een diepe zucht slaak en daarna is het stil. Doodstil.

Dat wil niet zeggen dat ik snap waarom, na het spreken in een mobiele telefoon in aanwezigheid van onbekende derden, nu ook het gewone spreken in gelegenheden van openbaar vervoer ter discussie wordt gesteld.*) Ik worstel al jaren met de gangbare invalshoek, die mobiel bellen in openbaar-binnen onbetamelijk acht. Het wordt wel verwarrend. Plassen mag niet in het openbaar, maar moet binnen, spreken moet binnen, maar in mobiele telefoons niet openbaar-binnen, maar juist weer openbaar-buiten.

Wat ik altijd als tegenargument dacht in te brengen, namelijk dat als mensen met elkaar praten het volume een kwestie van redelijkheid is -en waarom zou dat niet ook zo zijn met iemand die in een hoorn kalkoent- wordt nu als ondersteunend bewijs tegen mijn voorzichtige vooringenomenheid opgevoerd, als ik tenminste moet vertrouwen op het sociaal-perspectivisch vermogen van degenen die menen het lezen te bevorderen door het spreken bestrijden.

Ik weet niet of het gewicht in de schaal legt dat ik voor iedere lange treinreis twee of drie boeken koop, en dat ik me groen en geel erger aan die piepkleine modieuze walkman-koptelefoontjes, die, als je pech hebt, een voortdurend hoogfrequent geweld afscheiden. En eventueel ook dat ik eens -met diep medelijden vervuld voor die Amerikaan, die zich tijdens een vijf uur durende treinreis naar Parijs uit pure beleefdheid de onstuitbare in het Engels gemoduleerde als conference vermomde conversatie van zijn Nederlandse overbuurman onafgebroken aanhoorde en hem zelfs met zijn laatste krachten daarvoor nog hartelijk bedankte- vergat mij daaraan te ergeren.

Maar ik kan er maar niet aan wennen dat mijn bevinden representatief blijkt te zijn voor de culturele elite. Als ik de enige was die zich onverdraagzaam zou opstellen, dan was er niets aan de hand. Het ligt dus niet aan mij, het zijn de anderen, zij moeten eens nadenken, zich op de borst krabben, de hand in eigen boezem steken, zichzelf de spiegel voorhouden. Zolang ik niets eis als ik een treinkaartje koop mag ik denken wat ik wil, maar als de rest van het boekenkopende deel der natie zich in georganiseerd en gesubsidieerd verband meent te kunnen veroorloven te decreteren dat in treinen niet meer hardop mag worden gesproken, dan wordt het tijd dat ik me luidruchtig doodschaam.

*) Bericht in Het Parool van 11 maart 2003 over het in treinen plakken van stickers met het opschrift "tijd voor lezen", in het kader van de Boekenweek, met als oogmerk het spreken in openbaar vervoer tegen te gaan ten faveure van ongestoord lezen.
BACK